Vroeger dacht ik altijd dat het moeilijk zou zijn om een knobbeltje te ontdekken. In mijn borsten voelde ik altijd wel bobbelige structuren. Maar toen ik deze knobbel voelde, heb ik geen moment getwijfeld wat er aan de hand was. Ik wist meteen: dit is foute boel. Een soort ontstellende lucide zekerheid. De implicaties van die ontdekking waren voor mij direct helder. Toen mama háár knobbel voelde (oktober 1979) had zij hetzelfde. Binnen een week lag zij onder het mes bij een oude studiegenoot van haar in het toenmalige Prinsengracht ziekenhuis. Toen zij wakker werd uit de narcose waren haar beide borsten geamputeerd: de tumor was dermate agressief dat hij al direct was uitgezaaid. Mama wist zeker dat zij een maand tevoren nog niets had gevoeld, toen was hij er opeens. Bij mij is dat ook zo. Hoewel ik niet zo regelmatig borstonderzoek doe, ben ik wel al meer dan vijftien jaar onder controle: er wordt jaarlijks een mammografie gemaakt, en ik ga eens per jaar voor een borstonderzoek naar de chirurg. Op 14 februari 2006 was de laatste controle: de chirurg heeft toen niets gevoeld. Negen maanden geleden (juli 2005) was er op de mammografie ook niets te zien. Als ik deze feiten op een rijtje zet en ik voel dat de knobbel niet klein, maar behoorlijk groot is, dan is de concluse duidelijk: ik heb een agressieve vorm van borstkanker, net als mama.
Waar ik al jaren op ben voorbereid als een eventualiteit is nu een feit geworden. Onze twijfel over een erfelijke vorm van borstkanker in onze familie , die door genetisch onderzoek niet kon worden bevestigd of ontkracht, is verdwenen. Voor mij staat vast dat die erfelijke belasting er is. Ook al heb ik gelukkig geen BRCA-1 of 2. Maar hoe erg is het? En hoe overtuig ik anderen ervan dat het menens is en niet zomaar een angstig vermoeden? Juist bij een belaste familieanamnese loop je dat risico: men denkt al gauw dat je spoken ziet, je permanent zorgen maakt. Bij mij is dat helemaal niet zo. Ik ben helemaal niet bezig met mijn risico op borstkanker. Ik weet dat dat verhoogd is, maar ik weet niet hoeveel. Ik weet ook niet of en wanneer de tumor zal komen. Ik ben alleen voorbereid dat dit een reële kans is. Nu hij er is, herken ik hem meteen. Zo helder als glas. Ik moet iets doen. Snel.
Maar we zijn op vakantie, we zitten met zijn allen in de Candese kano en peddelen over de Bovenwijde, langs het kanaal naar Dwarsgracht – dwars door de Wieden. Het is koud, maar toch prachtig. Voor het eerst heb ik het gevoel: hier zou ik wel willen wonen, een huis willen hebben. Meestal wil ik alleen maar weg uit Nederland. Maar hier zou ik in alle jaargetijden willen terugkomen. De wijdsheid zonder horizonvervuiling, de stilte – alleen geluid van vogels en kikkers. Water en riet, boerderijtjes en bootjes. Ik vind het helemaal het einde. Ik wil nu niet nadenken over de dood, niet over het einde, niet over hoe het met mama afliep. Ik wil nu genieten, er zijn met Tom, Pien en Arjun: de drie mensen van wie ik zo zielsveel houd.
Maar toch is onze horizon ‘vervuild’. Zondagavond zegt Arjun mij eerlijk: mijn toekomst stort in. Hij is een zondagskind, voor het geluk geboren. Ziekte en gebrek kent hij niet, en wil hij ook niet kennen. Voor hem wordt een mens gezond oud, loopt en fietst op zijn tachtigste nog vele kilometers en sterft ergens bij de honderd in zijn slaap. Voor hem is het lichaam iets dat je goed verzorgt en traint. Doe je dat goed dan kan je niets gebeuren en word je beloond. Doe je dat niet, dan krijg je voor straf een buikje, pijn in je rug of bloedend tandvlees. Zo simpel en helder is de wereld van de onwetenden. Voor mij is het lichaam iets dat je nooit helemaal kan vertrouwen, terwijl tegelijkertijd gezondheid je grootste goed is. Maar aan je lichaam kan je dat niet met een gerust hart overlaten. Ook al heb je nooit gezopen, gespoten of gesnoven, ook al rook je niet en eet je erg gezond, heb je geen overgewicht en flos je iedere dag je tanden, dan nog kan je lijf je verradelijk in de steek laten en geniepig te grazen nemen. Sinds mama is overleden, en dat is nu bijna 23 jaar geleden, leef ik met de wetenschap dat de toekomst onzeker is. Je weet niet of je gezond blijft, ook al doe je nog zo je best. Daarom moet je niets uitstellen tot later, wat je nu kunt doen. Daarin verschil ik van Arjun die graag wil dagdromen over later, als we met pensioen zijn. Aan zulke fantasieën geef ik mij niet over. Mijn moeder is niet oud geworden, en zus Jetske is nog jonger gestorven. Ik ben niet bereid te geloven dat het bij mij anders zal gaan. De onbekommerdheid is voorgoed verdwenen.
Toch leef ik nooit met de dood voor ogen. Ik ben er ook niet bang voor, ik ben niet pessimistisch ingesteld, leef er niet op los ‘omdat het allemaal toch niets uitmaakt’. Ik zocht altijd een zorgvuldige balans tussen alle voorzorgsmaatregelen nemen (dus gezond leven, preventieve controles) en rekening houden met de mogelijkheid dat er inderdaad iets tussenkomt. Iets dat je toekomst verstoort. Ik denk er over na, houd er rekening mee. Zo heb ik me vanaf de dag dat ik moeder werd zorgen gemaakt over wie er voor ze zal zorgen als mij iets overkomt. Liever een goed testament dan zorgen voor mijn pensioengat, snap je?
Mijn zus en ik hebben wel eens gemijmerd over het feit dat wij ons hadden voorbereid op borstkanker, terwijl Jetske plotseling een hersentumor kreeg. Die er niets mee te maken had. Maar evengoed betekende haar oligodendrioglioom een breuk in het levensperspectief. Het begin van haar einde. Na haar diagnose heeft ze nog amper 2 jaar geleefd. Deze zomer is Jets al acht jaar geleden begraven. Ik weet al jaren zeker: het begin van mijn einde komt eens. Je weet alleen niet wanneer. Maar nu weet ik het. Het ís al begonnen.