Vandaag is het 44 jaar geleden dat mijn jongste zusje JETSKE werd geboren. Dit jaar is het tien jaar geleden dat ze is gestorven. In 1990 heb ik voor Jetske’s verjaardag mijn herinneringen aan haar geboortedag opgeschreven. Ik was toen zes jaar oud. Ik kan me de geur van de ondergrondse gang tussen de portieken van de flat in Rijswijk nog herinneren, net als de opwinding die ik voelde toen we naar ons nieuwe zusje gingen kijken. Dit is het verhaal van haar geboortedag, zoals ik dat eens aan Jetske gaf….
16 februari 1964
Het was zondag en het was middag. Buiten was het koud, maar niet zo koud als het jaar daarvoor toen ik had met een stoel leren schaatsen op het Meer ter Werve, op botjes met gestreepte oranje strikbandjes. Wij woonden aan de Huis te Landelaan op nummer 324, op de bovenste verdieping. Als je je neus platdrukte tegen het raam kon je de overkant van het Meer zien en alle auto’s op het kruispunt beneden. Je had toen nog niet zoveel auto’s. Toen ik kleiner was, kende ik ze allemaal bij naam en kon ze aan hun geluid onderscheiden: ‘mama, de Doos!’. Maar dat was vroeger.
Wij hadden ook een auto: een witte Opel Kadett die papa en mamma hadden gekocht van tante Dorit, die wij Ima mochten noemen, en Abba. Met haar dochtertje Ronith was ik dik bevriend. We speelden altijd samen, het liefste vadertje en moedertje.
Nu zei Ima dat we weg moesten. Naar haar flat, aan de andere kant van het flatgebouw bij de brug. Als je daar in de rommelige, rokerige kamer zat en de klokken van de kerk begonnen te luiden, schrok je, zo dichtbij klonk dat! Ima Dorit had een televisietoestel, waar we op woensdagmiddag Kabouter Kandelaar gingen kijken. Maar nu was het zondag, en toch moesten we weg. We moesten maar met Ronith gaan spelen, of desnoods met Ilan. Maar die was al veel te groot.
Mama ging een baby krijgen. Ima zou haar helpen bij de bevalling, want zij was verpleegster. Ik vond Ima altijd een beetje raar, ik was bang voor haar. Opeens kon ze in huilen uitbarsten. Dat kwam, zei mama, door de oorlog. Haar hele familie had ze verloren. Bij Ima thuis hingen overal posters van Het Beloofde Land. Blauwe hemel en sinasappelbomen. Ze aten altijd Jaffa en later zijn ze naar Israel geëmigreerd. Ilan werd soldaat. Abba was toen al dood. Ze waren een keer patat gaan halen en toen ze terugkwamen, was hij al koud. Hartaanval. Maar dat was later.
Het was mij een raadsel hoe die baby moest komen. Mama had een hele dikke buik, en de wieg stond klaar. Dat was het enige dat zeker was. Papa was zenuwachtig en Ima was kordaat: we moesten weg. We liepen met zijn drieën langzaam door die enge, donkere gang onder de flat. Bij Ronith speelden we met haar winkeltje, maar het was niet leuk. Het duurde eindeloos voordat we weer naar huis mochten. We hadden een zusje! Als we heel zachtjes waren, mochten we haar zien: in een grote, donkere rotan wieg op wielen met geel gebloemde bekleding. Een heel klein, rood mensje. Mama lag in bed, dat was gek, want mama lag nooit in bed. Ze was een beetje bleek, maar ze lachte. We kregen beschuit met muisjes.
De volgende dag mocht ik het grote nieuws voor de klas vertellen. Ik was apetrots, want ik had een zusje gekregen. Jetske, een zondagskind met een kuiltje in haar wang.